In 1969 keerde Vaan in januari zelf, zij het met de nodige wijzigingen, terug naar de zaak. Zo werd besloten dat het café op zondag pas ’s middags om 14:00 uur open zou gaan en op woensdag gesloten bleef. Jo zou de zaak ’s morgens om 8:30 uur openen en schoonmaken, met daarbij op vrijdag- en maandagmorgen bijgestaan door tante Lena, zoals eerder vermeld een zus van moeke, die ook al bij Albert en Lien op vrijdag- en zaterdagavond meehielp in de bediening. Zij was bij de klanten zeer geliefd, net als moeke, en zo besloten de twee zussen, ter wille van Vaan, dat zij samen op zondagmiddag vanaf 14:00 uur het café zouden openen, en dat Vaan ze dan pas ’s avonds om 22:00 uur zou komen aflossen. Net als bij Albert en Lien, werden de klanten aan de tafels zoals gewoonlijk weer op vrijdag- en zaterdagavond, maar nu ook op zondag tot sluitingstijd, door de onvermoeibare tante Lena op een geanimeerde wijze bediend.
Als vanouds, stond Jo op zaterdagmiddag in de keuken weer ballen gehakt te braden, die vers uit de pan meteen als warme broodjes over de toonbank gingen. Zij was tegelijkertijd niet alleen druk bezig met het maken van verse groentesoep met vlees en gehaktballetjes, maar ook met erwtensoep, waar bovendien veel tijd in ging zitten.
Albert en Vaan waren in vele opzichten elkaars tegenpolen. Albert was altijd opgewekt en sympathiek, terwijl Vaan daarentegen recht voor zijn raap was en soms stug kon zijn. Lien en Jo waren elkaars evenbeeld, zowel vriendelijk als opgeruimd. Niet alle nieuwe klanten van Albert en Lien bleven komen, doch daar stond tegenover dat vroegere klanten van Vaan de weg naar het café opnieuw gevonden hadden. Wel was het opmerkelijk dat ook Van Wagtendonk bleef komen. Dit tot ongenoegen van Vaan, die zich al op het ergste had voorbereid, ondanks dat hij zijn belofte was nagekomen om bij Albert geen stampij te maken. De grote vraag bleef dus tot hoe lang deze ommekeer nog zou duren.
Zoals bekend, was het vooral op vrijdagavond en de hele zaterdag aanzienlijk druk. Zaterdagavond was toen nog een echte uitgaansavond en alle tafels en stoelen waren die avond dan ook gewoonlijk bezet. Er werd veelal gekaart, gepokerd en gedobbeld maar ook gedanst, terwijl tante Lena ondertussen, zoals gebruikelijk, met veel verve liep te serveren. Zo scheen ook Henk van Wagtendonk (door Vaan kortweg Wagt genoemd) zich op een zaterdagavond te vermaken en liep hij steeds, zo goed en zo kwaad als het kon, halfdronken met een vol glas bier op zijn hoofd in zijn eentje op de maat van de muziek te dansen. Vaan had hem al herhaalde keren gewaarschuwd dat hij hiermee moest ophouden, maar Henk trok zich daar niets van aan. Op een gegeven moment was voor Vaan de maat vol, en mompelde: “Ik zal ‘m wel krijgen.” Hij was in zijn militaire diensttijd al een specialist in scherpschieten geweest en twijfelde er geen moment aan om de buks, die boven het buffet hing, te pakken. Henk stond nog steeds met een vol glas bier op zijn hoofd met de rug naar Vaan toe in zijn uppie bij de deur te dansen. Vaan schoot het glas aan diggelen, en Henk was wel zo nat geworden, dat hij meteen zijn colbertjasje naar de stomerij kon gaan brengen.
Normaal gesproken zou je nu de poppen aan het dansen hebben, maar Henk was blijkbaar nog niet helemaal van de schrik bekomen, en hij was stomverbaasd dat hij van Vaan een nieuw glas bier kreeg met de mededeling dat hij dit in een volle zaak niet nog een keer moest flikken. Waarschijnlijk was dit van hem een uitprobeersel geweest waar hij niet van terug had, en bleef het dus alleen maar bij een akkefietje.
Als Vaan doordeweeks om 18:00 naar huis ging om te gaan eten en door Jo of moeke afgelost werd, hield hij toch nog altijd zijn hart vast als Wagt na zijn werk doorgaans naar de zaak kwam, ondanks dat hij in feite geen problemen met hem had. Maar hierin kwam weliswaar door een toeval verandering. Vaan had ’s middags al een paar uur een onbekende kerel in de zaak die gaandeweg, na de nodige biertjes te hebben genuttigd, tegen de avond tamelijk de hoogte kreeg en behoorlijk irritant en luidruchtig werd, waarbij tot overmaat van ramp ook nog Van Wagtendonk aanwezig was. Het was inmiddels al 18:15 geworden en Vaan was nog steeds niet gaan eten, omdat hij geen risico wilde nemen om zijn moeder onder deze omstandigheden achter te laten. Ook Wagt was dit niet ontgaan en vroeg op een bepaald ogenblik aan Vaan waarom hij nog niet weg was. Eigenlijk was dit naar de bekende weg vragen en nadat Vaan een korte uitleg had gegeven, zei Van Wagtendonk: “Ga jij maar gerust naar huis, er zal hier niets gebeuren, want ik hou de boel wel in de gaten.”
Met deze ietwat geruststellende woorden ging Vaan uiteindelijk toch eten. In de tussentijd was alles in het café rustig verlopen en sindsdien was ook de onderlinge band tussen Wagt en Vaan aanzienlijk verbeterd, en konden ze van lieverlee zelfs heel goed met elkaar opschieten.
Bij regenachtig weer kon Henk niet zemen en bracht hij hele dagen bij Vaan in het café door, zodat de rekeningen aardig hoog werden. Dit was voor hem, en ook voor Vaan, geen probleem, want bij goed weer en een dag flink aanpoten was de schuld snel voldaan. Het is één keer voorgekomen dat het dagen achtereen zulk slecht weer was, dat hij een week lang niet kon werken, zodat de rekening inmiddels met honderden guldens behoorlijk uit de hand was gelopen, maar Wagt zat daar allerminst mee, net zomin als Vaan, want met Henk zat dat wel snor. Toen het weer omdraaide, ging hij zelfs op zondag al vroeg op pad om de hele dag te zemen en de andere dag het geld op te halen. Maandag tegen etenstijd kwam hij Vaan meer dan de helft betalen en de dag daarna was alles voldaan.
Ofschoon hij bij Vaan in die tijd nooit moeilijkheden heeft gemaakt, kwam het zo nu en dan toch nog voor dat hij, na de nodige biertjes, met een kwade dronk agressief werd, en de drang kreeg om een “verbouwing” aan te richten. Dan ging hij, nadat hij Vaan had ingeseind, naar een andere kroeg om zich daar uit te leven. Vervolgens kwam hij dan na een tijdje voldaan terug, nadat hij de gedupeerden meestal met een puinhoop had achtergelaten. Slechts één keer is hij er niet zonder kleerscheuren afgekomen, toen hij op zaterdagavond voornemens was om bij een café in het centrum een lamp van het plafond naar beneden te trekken. Zover is het goddank niet gekomen, daar er die avond bij toeval op dat moment een paar onbekende potige knakkers uit Rotterdam aanwezig waren die eveneens van wanten wisten, met het gevolg dat hij bebloed en dusdanig toegetakeld bij Vaan terugkwam, dat hij in de keuken achter de zaak door Jo en tante Lena opgekalefaterd werd, oftewel een opknapbeurt kreeg.
Nadat hij was gestopt met werken, voelde Henk zich alleen nog maar thuis in ’t Fust, waar hij inmiddels als kind aan huis was. Hij en Vaan waren, tegen de verwachting in, zelfs elkaars steun en toeverlaat. Hij bezocht vrijwel geen andere cafés meer, wat een hele opluchting was voor veel Schiedamse kasteleins.